De mobiliteitsexplosie in de 20e eeuw

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 2: Regel 2:
  
  
In de loop van de twintigste eeuw werden alle uithoeken van Nederland voor iedere burger bereikbaar, waarbij gebruik kon worden gemaakt van een [[De auto na 1945: Verklaring voor de mobiliteitsexplosie|'''toenemend aantal transportmiddelen''']], waaronder de fiets, de tram, de motorfiets, de bus, de auto en het vliegtuig. Van deze mogelijkheid om ver te reizen, werd echter maar heel beperkt gebruik gemaakt. Opvallend is dat tot in de jaren vijftig het verkeer zich concentreerde rondom en binnen de stad. In maart 1940 stelde men vast dat zelfs over het spoor, bij uitstek geschikt geacht voor het langeafstandsvervoer, 83,6% van de reizigers minder dan 60 km aflegde.[[Noten H1#1-3|<sup>[3]</sup>]]  Dat er wel een substantiële groei waarneembaar was in de [[Effecten van de mobiliteitsexplosie in de 20e eeuw|'''ontwikkeling van de mobiliteit''']], gemeten in termen van afgelegde kilometers, betekende dan ook vooral dat meer mensen zich frequenter verplaatsten met transportmiddelen. Een gevolg daarvan was dat de grote steden in Nederland in het [[begrippenlijst#Interbellum|Interbellum]] te maken kregen met [[De auto na 1945: Problemen door de groei van het autoverkeer en maatregelen|'''parkeerproblemen en verkeersoverlast''']].  
+
In de loop van de twintigste eeuw werden alle uithoeken van Nederland voor iedere burger bereikbaar, waarbij gebruik kon worden gemaakt van een [[De auto na 1945: Verklaring voor de mobiliteitsexplosie|'''toenemend aantal transportmiddelen''']], waaronder de fiets, de tram, de motorfiets, de bus, de auto en het vliegtuig. Van deze mogelijkheid om ver te reizen, werd echter maar heel beperkt gebruik gemaakt. Opvallend is dat tot in de jaren vijftig het verkeer zich concentreerde rondom en binnen de stad. In maart 1940 stelde men vast dat zelfs over het spoor, bij uitstek geschikt geacht voor het langeafstandsvervoer, 83,6% van de reizigers minder dan 60 km aflegde.[[Noten H1#1-3|<sup>[3]</sup>]]  Dat er wel een substantiële groei waarneembaar was in de [[Effecten van de mobiliteitsexplosie in de 20e eeuw|'''ontwikkeling van de mobiliteit''']], gemeten in termen van afgelegde kilometers, betekende dan ook vooral dat meer mensen zich frequenter verplaatsten met transportmiddelen. Een gevolg daarvan was dat de grote steden in Nederland in het [[begrippenlijst#Interbellum|Interbellum]] te maken kregen met [[De auto na 1945: Problemen door de groei van het autoverkeer en maatregelen|'''parkeerproblemen en verkeersoverlast''']].
 +
 
 +
 
 
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit beeld niet dramatisch. Het aantal [[Begrippenlijst#Reizigerskilometers|reizigerskilometers]] nam wel weer fors toe, maar de gemiddelde reisafstand bleef ongeveer gelijk. In 1991 was dat bijvoorbeeld 48,3 kilometer per auto per dag.[[Noten H1#1-4|<sup>[4]</sup>]]  Achter dit cijfer gaat wel een belangrijke verschuiving in het gebruik van de auto schuil. Had in 1963 nog bijna zestig procent van de gemiddeld afgelegde afstand te maken met zakelijke motieven, in 1993 was dit aandeel geslonken tot zestien procent. De meest opvallende stijging was wat in de statistieken het sociaal-recreatieve gebruik (waaronder het familiebezoek en het uitje) werden genoemd; dat slokte 49% van alle autokilometers op. De auto werd een voertuig met universele betekenis, hij werd zowel gebruikt voor korte tripjes als voor de vakantiereis naar het buitenland.[[Noten H1#1-5|<sup>[5]</sup>]]  De auto werd daarmee tevens het dominante vervoermiddel, waardoor de vooroorlogse veelkleurigheid in het vervoer verbleekte. De trein, de tram, de bus en de fiets profiteerden niet of nauwelijks van de sterke groei van de mobiliteit. In vergelijking met het buitenland is het echter wel opvallend dat Nederland een fietsland is gebleven.[[Noten H1#1-6|<sup>[6]</sup>]]   
 
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit beeld niet dramatisch. Het aantal [[Begrippenlijst#Reizigerskilometers|reizigerskilometers]] nam wel weer fors toe, maar de gemiddelde reisafstand bleef ongeveer gelijk. In 1991 was dat bijvoorbeeld 48,3 kilometer per auto per dag.[[Noten H1#1-4|<sup>[4]</sup>]]  Achter dit cijfer gaat wel een belangrijke verschuiving in het gebruik van de auto schuil. Had in 1963 nog bijna zestig procent van de gemiddeld afgelegde afstand te maken met zakelijke motieven, in 1993 was dit aandeel geslonken tot zestien procent. De meest opvallende stijging was wat in de statistieken het sociaal-recreatieve gebruik (waaronder het familiebezoek en het uitje) werden genoemd; dat slokte 49% van alle autokilometers op. De auto werd een voertuig met universele betekenis, hij werd zowel gebruikt voor korte tripjes als voor de vakantiereis naar het buitenland.[[Noten H1#1-5|<sup>[5]</sup>]]  De auto werd daarmee tevens het dominante vervoermiddel, waardoor de vooroorlogse veelkleurigheid in het vervoer verbleekte. De trein, de tram, de bus en de fiets profiteerden niet of nauwelijks van de sterke groei van de mobiliteit. In vergelijking met het buitenland is het echter wel opvallend dat Nederland een fietsland is gebleven.[[Noten H1#1-6|<sup>[6]</sup>]]   
  

Versie op 26 jul 2006 10:01